Rosey Pool (1905-1971) groeide op in vooroorlogs Amsterdam als dochter van een joodse socialistische en seculiere sigarenboer. Ze had een mooie stem, schreef poëzie en maakte als jonge vrouw furore als voordrachtkunstenares.
Haar leven raakte aan alle grote gebeurtenissen in de 20e eeuw. Ze verkeerde in radicaal-linkse kringen in de jaren ’30 in Berlijn, maakte daar de omslag naar het nazisme mee en ontdekte dat ze lesbisch was. Ze nam deel aan het joodse verzet tegen de nazi’s in bezet Amsterdam, slaagde erin zowel uit de trein naar Auschwitz als uit Westerbork te ontsnappen.
Na de oorlog, als enige overlevende van haar gezin, vereenzelvigde ze zich met Afro-Amerikaanse dichters. Ze schiep zichzelf een nieuwe familie van zwarte schrijvers en bracht verschillende bloemlezingen met door haar vertaalde gedichten uit, die in Nederland in de jaren ’50 en ’60 veel succes hadden; een Ooievaarspocket met een oplage van 10.000 exemplaren was in een mum van tijd uitverkocht. Ze woonde met haar vriendin in London waar haar flat uitgroeide tot een salon voor zwarte schrijvers. Haar huis werd een vrijplaats voor in Engeland vervolgde homoseksuelen.