Erik zit het liefst binnen. Hij houdt van vogels, maar die ziet hij prima door het raam of op de televisie. Vissen deed hij ook graag, maar het is alweer lang geleden dat hij er voor het laatst met zijn hengel op uit trok. De deurbel staat meestal uit, want hij verwacht geen bezoek. Ogenschijnlijk is er niets wat hem tegenhoudt om de buitenwereld op te zoeken, maar in werkelijkheid zit hij gevangen in zijn huis en in zijn leven.
Begin jaren zeventig ontmoette Erik een mooi meisje op het werk, met hoge hakken en slanke benen. Ze vonden elkaar direct leuk, maar ze had wel één voorwaarde voordat ze verkering met hem kon hebben: hij moest toetreden tot de Jehovah’s Getuigen. Erik was verliefd en het vooruitzicht om met zijn meisje samen te zijn, verblindde hem voor de consequenties van zijn keuze. Hij aarzelde geen seconde.