Op een vintagekastje in Lindes kamer staat een verzameling kevers in epoxy uitgestald, Linde schrijft spoken word poëzie over kevers en heeft een tattoo van een mot op diens arm. Waar komt die fascinatie vandaan? Als kind hield Linde al veel van insecten, diens lievelingsdier was een vlinder:
“De blauwe morpho vlinder die heeft van de buitenkant, als hij met zijn vleugels omhoog zit, heeft hij een beetje bruinige vleugels, de vlinder zou ook zo op kunnen gaan in een boom, of zo. Het is een beetje camouflage. Dus dan denk je, ‘Oh niet zo’n boeiende vlinder’, maar dan slaat die vlinder z’n vleugels open en dan van binnen is het echt fel, fel, felblauw.”
Wanneer Linde en Loes samen naar insectenkweker Bart Coppens gaan, blijkt dat Bart en Linde meer gemeen hebben dan alleen de insectenfascinatie. Voor Bart zijn insecten betrouwbaar, omdat ze voorspelbaar zijn:
“Weet je het aparte eigenlijk aan een insect is dat als je er één leert kennen, dan leer je ze allemaal kennen, als je alles weet over een koninginnenpage, dan kom je nooit een koninginnenpage tegen die zich niet gedraagt als een koninginnenpage.”