Martin Bril (1959-2009) was jarenlang een van de meest succesvolle columnisten van Nederland. In 1996 begon hij voor Het Parool met stukjes over het proces tegen De Hakkelaar. Dat waren geen gewone rechtbankverslagen: Bril beschreef de vouw in de broek van De Hakkelaar en de zegelring aan diens vinger. Die stukjes groeiden uit tot een vaste column, waarin hij op volstrekt eigen manier verslag deed van de wereld om hem heen.
Bril werd de onbetwiste chroniqueur van zijn tijd, die de hartenklop van de stad om hem heen voelbaar wist te maken op papier. Na zijn overstap naar de Volkskrant, in 2002, werd zijn werkterrein uitgebreid tot het hele land. Met een verrassend oog voor details en een groot stilistisch vermogen liet hij lezers met een nieuwe blik naar Nederland kijken. Of het nou die afgebladderde ophaalbrug in Friesland was, een verlaten fabrieksterrein in Brabant of de rotonde bij Heerenveen, Bril verhief het gewone tot iets bijzonders. Hij maakte “Rokjesdag” tot een nationaal begrip en gaf een nieuwe dimensie aan stopwoordjes als “tja” en “enfin”.
Hij beschreef in zijn columns ook hoe hij zelf ziek werd. Tot vlak voor zijn dood kon de lezer zijn gevecht tegen kanker volgen. Op 22 april 2009 overleed Martin Bril, op zijn negenenveertigste.
In Martin Bril – Enfin portretteert Coen Verbraak de columnist vijf jaar na diens overlijden, aan de hand van bijzonder archiefmateriaal en interviews met mensen die hem van dichtbij meemaakten, onder wie Matthijs van Nieuwkerk, Bart Chabot, Ronald Giphart, Dirk van Weelden, Anna Enquist, Barbara van Beukering, Henk Spaan en Corine Koole.