Carnaval, of in Limburg vastelaovend, zijn in de katholieke traditie de drie dagen voorafgaand aan Aswoensdag, het begin van de vastentijd. Tijdens deze drie dagen mag het volk zich in vermomming nog even helemaal laten gaan, waarna een periode van 40 vastendagen aanbreekt waarin slechts ruimte is voor matiging en bezinning.
Datum
De datum waarop carnaval gevierd wordt hangt samen met de datum waarop Pasen valt. Dit moest volgens het concilie van Nicea gevierd worden op de zondag na de eerste volle maan in de lente. Veertig vastendagen eerder (zondagen tellen niet mee als vastendagen) is Aswoensdag, de dag volgend op de drie dagen van carnaval. Pasen kan op zijn vroegst op 22 maart vallen en op zijn laatst op 25 april. Als gevolg daarvan begint de vroegst mogelijke carnaval op 1 februari; de laatst mogelijke datum is 9 maart.
Herkomst
De naam Carnaval komt waarschijnlijk van het Italiaanse carne levare, het wegnemen van vlees. Carnaval was het laatste moment dat men zich tegoed kon doen aan vlees en 'luxe' etenswaren voordat men gedurende de vastenperiode moest volstaan met uitsluitend het broodnodige. Op carnavalsdinsdag, ook wel Vette dinsdag of vastenavond genoemd, werd al het eten dat nog in voorraad was opgegeten omdat het anders zou bederven. Al in de 10e eeuw na Christus werd een afgeleide van de naam carnaval al gebruikt.
Een bepaalde vorm van carnaval zoals dit nu nog gevierd wordt in veel katholieke gebieden is een van oorsprong heidens ritueel dat pas tijdens de middeleeuwen gekerstend werd. Het gaat traditioneel om een omkeringsritueel waarbij de burgers voor enkele dagen de macht overnemen van de autoriteiten en waarbij de geldende gedragsnormen voor even niet gelden. In het carnaval zoals dit vandaag de dag in de katholieke delen van Nederland gevierd wordt bestaat deze traditie nog steeds. Dit is bijvoorbeeld terug te zien in de sleuteloverdracht waarbij de burgemeester de sleutel tot de stad, en daarmee symbolisch de heerschappij, overdraagt aan de carnavalsprins.