Marieke Widlak (1993) maakte één keer eerder een film (haar afstudeerfilm Nu of nooit meer), voordat ze deelnam aan het Teledoc Campustraject. Ze had weinig ervaring met het maken van film – ze studeerde interieurontwerp – maar was gegrepen door documentaire als medium. In documentaire kan ze verhalen vertellen waarin emoties op een subtiele manier worden gevangen. Vol van vertrouwen begon ze aan het maakproces van Centen van Knegsel en kwam onderweg voor heel wat beproevingen te staan…
3Lab:
Centen van Knegsel
De grootouders van Marieke Widlak vragen haar om hun plek over te nemen in een ontwikkelingshulprelatie met de Indiase priester Christopher Bara. Marieke twijfelt. Kun je eigenlijk wel ‘goed doen’ voor anderen? Of doe je dit uiteindelijk vooral voor jezelf? In 'Centen van Knegsel' onderzoekt Marieke of ontwikkelingshulp nog wel van deze tijd is.
Hoe ben je terecht gekomen bij Teledoc Campus?
‘Samen met mijn beste vriendin Nynke Bonnema heb ik mijn vorige film gemaakt, Nu of nooit meer. We zijn daarna gaan kijken wat voor ons de volgende stap zou kunnen zijn. We kwamen bij Teledoc Campus terecht. We zijn echt samen het traject ingegaan. Zij deed de productie bij mijn vorige film, en nu weer.’
Hoe vond je het om mee te doen?
‘Toen we onze eerste film maakten waren we erg onwetend. We konden daardoor heel intuïtief werken. Nu was dat echt anders. Ik dacht dat ik wel genoeg ervaring zou hebben om een filmplan te schrijven, bijvoorbeeld. Het schrijven van zo’n plan is belangrijk, want je moet vertrouwen wekken bij het fonds, aantonen dat je weet waarmee je bezig bent. Maar dit plan schrijven viel me echt tegen. Het was veel moeilijker dan ik dacht. Gelukkig heb ik mijn schrijfvaardigheid goed kunnen ontwikkelen.’
Waarom wilde je een film maken over het goede-doelen-project van je opa en oma?
'Ik wilde een film maken waarmee ik mensen van mijn leeftijd zou stimuleren om na te denken over de vraag ‘hoe kun je goed doen?’ Ik wil mensen bewust maken dat ze een keuze hebben: we hoeven de armoede niet aan ons voorbij te laten gaan; we kunnen iets betekenen voor andere mensen in de wereld. Om deze vraagstukken te illustreren zijn we op zoek gegaan naar een goed verhaal.
Al snel kwamen we uit bij mijn opa en oma. De relatie die zij met de Indiase priester Christopher Bara hadden, intrigeerde me al langer. Zij ondersteunen deze priester al heel lang maar beginnen oud te worden. Op een gegeven moment zou het gedaan zijn met hun inzamelingsacties. Tenzij… iemand het stokje zou overnemen.’
Heb je toen zélf voorgesteld om de inzamelingen voor Christopher over te nemen?
‘Nou, eerlijk is eerlijk, ik heb daar natuurlijk wel op aangestuurd. Als documentairemaker ben je onwijs aan het sturen. We wilden een mooie lijn in de film creëren: er is een probleem of dilemma, en op het einde wordt dat opgelost. Ik zou in de film een onderzoek doen naar alle ‘voors’ en ‘tegens’ van ontwikkelingshulp. Uiteindelijk zou ik de rationele waarheid loslaten en een keuze te maken op basis van mijn eigen gevoel.
Uiteindelijk vroegen opa en oma wel echt spontaan of ik hun rol zou willen overnemen. Maar je kunt je natuurlijk afvragen hoe ‘spontaan’ dat echt is. Ik weet niet of ze me dat ook hadden gevraagd als ik deze film niet had gemaakt. Ze hebben natuurlijk ook nog andere kleinkinderen.’
De tekst gaat verder onder de afbeelding
Had je aan het begin van dit project het idee dat je ‘goed kan doen’?
‘Sommigen zeggen dat altruïsme niet bestaat, dat uiteindelijk alles egoïsme is, dat je het uiteindelijk altijd voor jezelf doet. En weet je, eigenlijk vind ik die discussie niet zo interessant. Als je op deze manier kunt nadenken over problemen in de wereld, dan zit je in extreme luxepositie. Je kunt op je stoel, met een kop thee, hierover nadenken. Ik voel me veel meer aangesproken om in actie te komen in een directe vorm, om het doel centraal te zetten.
Opa en oma zeggen ‘je mag niet goed doen op basis van een schuldgevoel’. Daar ben ik het niet helemaal mee eens. Vrijwilligerswerk is ontstaan uit een schuldgevoel. Na een lange koloniale geschiedenis werden ontwikkelingslanden zonder economische hulp achtergelaten. In de jaren ’50 en ’60 ontstond er vanuit een schuldgevoel het idee om te willen helpen.
Daarnaast wil ik ook goed doen omdat ik blij word van het idee dat ik goed doe. En hoe erg is dat, als je weet dat het voor de ontvangende partij óók goed is? Of het de perfecte keuze is, weet ik niet. Maar het is een keuze waar ik achter kan staan, waar ik vertrouwen in heb. Er zal iets van verbetering in de levens van de Indiase kinderen plaatsvinden.'
Wat wilde je bij de kijker losmaken?
‘Ik hoop dat ik de kijker aan het denken kan zetten over hun aandeel in een gelijkwaardigere wereld. Dat de kijker op zichzelf reflecteert en verder kijkt dan zijn eigen bubbel. Want in tegenstelling tot de generatie van mijn ouders en grootouders, is mijn generatie enorm veel met zichzelf bezig. Dat blijkt ook uit historisch-psychologisch onderzoek van Jean Twenge. Hij zegt dat onze generatie zichzelf slimmer, betrouwbaarder en aantrekkelijker dan ooit vindt. Mijn opa en oma leven veel meer voor het collectief. Zo zijn zij grootgebracht. En het is niet dat wij niet met anderen bezig willen zijn, wij moeten daar gewoon nog meer mee oefenen.'
Je bent naar India afgereisd voor je film, hoe was dat?
‘We gingen naar India voor research voor de film. Ik was nog nooit in India geweest. We zaten in het gebied vlakbij de grens met Bangladesh, dat is een van de armste gebieden van India. Ik vond de reis echt heftig, het heeft enorm veel indruk gemaakt. Ik heb me de hele periode niet echt comfortabel gevoeld. Wij kwamen daar als witte, Westerse, toeristen, we kwamen daar iets halen, en daarna zeiden we ‘tabee, we hebben het wel’. Het voelde enorm ongelijkwaardig en ik was me daar constant bewust van.
Ik had gehoopt echt onderdeel van de community van Christoffer te worden. Maar daar is veel meer geduld en tijd voor nodig. Je kunt niet ‘even’ naar India gaan en na tien dagen weer terug zijn. We hadden supermooie beelden maar tegelijkertijd dacht ik ‘wat zijn we hier nou precies mee opgeschoten?’ Het is moeilijk om een verhaal te maken over een situatie aan de andere kant van de wereld als je die cultuur niet of nauwelijks kent.’
De tekst gaat verder onder de afbeelding
Wat vond je het leukst aan het maken van jouw documentaire?
Het leukste was ook het moeilijkste: werken met je eigen familie. Er is al een band van vertrouwen en daardoor kun je gelijk de diepgang opzoeken. Maar het lastige is dat mijn opa en oma zelf niet de wens of behoefte hadden om in een documentaire te komen, om hun verhaal te vertellen. Ze hebben voor mij ‘ja’ gezegd. ‘Vraag ik niet te veel van deze oude mensjes?’ ging heel vaak door mijn hoofd heen. Want soms waren de vragen vrij kritisch, daarover voelde ik me soms een beetje bezwaard.
Ik ben het hele traject onbewust best onzeker geweest – hoe zullen de hoofdpersonen reageren op het verhaal, hun verhaal? Ik was daarom ook heel opgelucht toen mijn opa en oma direct akkoord gingen toen ze de film voor het eerst zagen. Ze zeiden: ‘helemaal goed, niets meer aan doen. Dit zijn wij wel’. Er viel toen echt een last van mijn schouders.'
Zou je iets anders doen achteraf?
‘Ik heb zo veel geleerd van het traject. Ook van de reis naar India, die is heel leerzaam en inzichtelijk geweest. En verder is deze film erg ‘tekstueel’ geworden. Achteraf gezien zou veel meer ‘gewoon laten zien’. Ik was bang dat het verhaal niet duidelijk zou overkomen en dacht daarom dat we nog meest tekst moesten toevoegen. Maar eigenlijk hebben kijkers helemaal niet zoveel nodig om een verhaal te kunnen begrijpen en interpreteren. In het vervolg zou ik een film maken waarbij de kijker veel meer mag observeren.’
Deze is nu klaar, is er al een nieuw project aan het pruttelen?
Zeker! We hebben zondag de eerste draaidag voor een nieuwe film. Een film over drie vrouwen die een relatie hebben met een transgender. Ze bevinden zich allemaal in een ander stadium van de transitie. We maken deze film met het geld wat we wonnen met de Wildcard van het Filmfonds, deze won ik voor mijn afstudeerfilm.'
Bespreking Helmut Boeijen over 'Wei'
Een ouder echtpaar, netjes naast elkaar gezet(en) op een groene bank. In hun traditionele woning in het Brabantse dorp Knegsel. Het zijn de grootouders van Marieke Widlak. Ze worden ook bevraagd door hun kleindochter. Over het liefdadigheidswerk dat ze al bijna een halve eeuw verrichten: sponsorlopen, fancy fairs, kerstbomenacties en benefietdiners, zodat Indiase kinderen kunnen leren en studeren. Een missie die ze nu graag zouden overdragen aan Marieke. Maar die twijfelt.
Lees meer...
En dat is de basis voor haar korte documentaire Centen van Knegsel. Want waarom maken Jo en Marijn Widlak zich nu werkelijk sterk voor het project van hun Indiase vriend Christopher Bara? En heeft dat eigenlijk wel nut? Nadat ze een spelletje kaart heeft gewonnen in de huiskamer, geeft oma Jo een eenvoudige verklaring voor haar inzet voor dat goede doel ver van huis. ‘Als je geen goede kaarten krijgt, al ben je nog zo slim, dan kom je er toch niet uit.’ En dus is het belangrijk dat je elkaar de helpende hand toesteekt.
Bij zulke scènes ligt het er soms nét iets te dik bovenop dat Marieke haar opa en oma voor de camera in een gewone, doordeweekse situatie heeft gemanoeuvreerd, om hen daar een statement of ontboezeming te ontlokken. De film eindigt zelfs met een soort Surprise Show-moment. Dat doet een beetje afbreuk aan de relevante vragen die ze wel degelijk, via haar grootouders, aan zichzelf stelt. Is zij, als vertegenwoordiger van een generatie die ’99 procent van de tijd’ aan zichzelf denkt, misschien degene waarmee eigenlijk iets mis is?
Dat zelfonderzoek, waarbij opvallend genoeg de rol van haar eigen ouders geheel onbelicht blijft, behoort tot het sterkste deel van deze film, die uiteindelijk toch een soort eerbetoon wordt aan twee wereldverbeteraars op leeftijd. Ze lijken soms misschien niet meer helemaal van deze tijd, maar bij deze ouderwetse idealisten is dat in feite een compliment. En voor Marieke zelf lijkt intussen het bijbehorende adagio ‘verbeter de wereld, begin bij jezelf’ op te gaan.